Enkele referenties, waaronder juridische referenties
1) DE VERORDENING (EU) 2018/1999 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 11/12/2018 betreffende de governance van de energie-unie en klimaatactie (artikel 11),
op grond waarvan elke lidstaat een “dialoog op meerdere niveaus over klimaat en energie” moet organiseren:
“Elke lidstaat zet overeenkomstig nationale regels een klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus op, waarin lokale overheden, maatschappelijke organisaties, de bedrijfswereld, investeerders en andere betrokken partijen en het brede publiek actief kunnen participeren en de verschillende mogelijke scenario’s, ook op lange termijn, voor het energie- en klimaatbeleid kunnen bespreken, en de vooruitgang kunnen beoordelen, tenzij de lidstaat al een structuur heeft ingevoerd die datzelfde doel heeft. De geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen kunnen in het kader van deze dialoog worden besproken.”[1] … België mist nog steeds zo’n structuur.
2) Het Federaal Rapport inzake Duurzame Ontwikkeling 2019[2]
Sinds 1999 worden er om de twee à drie jaar federale rapporten over duurzame ontwikkeling gepubliceerd. Daarin worden de situatie, de strategie en het gevoerde beleid, alsmede scenario’s voor de toekomst tot 2050 beoordeeld.
“Om mondiale uitdagingen zoals armoede, ongelijkheid, klimaatverandering en achteruitgang van biologische diversiteit aan te pakken, hebben alle landen in de wereld de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (…) aangenomen. Het Federaal rapport inzake duurzame ontwikkeling 2019 stelt vast dat die doelstellingen in België niet zullen worden bereikt met een voortzetting van de huidige trends.”
“Op een totaal van 51 opvolgingsindicatoren van de SDG’s (…) bereiken slechts 4 indicatoren hun becijferde doelstelling in 2030 (…). Zonder nieuw beleid bereiken 17 andere indicatoren hun becijferde doelstelling voor 2030 niet. (…) Voor de overige indicatoren bestaat er geen officiële tekst die een becijferde doelstelling tegen 2030 definieert”.
Een nieuwe vorm van politiek is nodig om de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling te bereiken.
“Een Nationale strategie voor duurzame ontwikkeling werd samen met de gefedereerde entiteiten in 2017 goedgekeurd, maar ze is weinig ambitieus. Ze werd als “onvoldoende” beoordeeld door de 9 geraadpleegde adviesraden[3]. Die strategie stelt 6 samenwerkingswerven voor. Er werden weinig acties van die werven gerealiseerd. (…) De omvang van de uitdagingen vergt immers een versterkte samenwerking en een groter aantal werven.
De interfederale samenwerking binnen de Interministeriële Conferentie Duurzame Ontwikkeling is bijna tot stilstand gekomen sinds eind 2017. De evaluatie van de Nationale strategie voor duurzame ontwikkeling die was gepland voor het begin van 2019, werd niet uitgevoerd.”
Aanbevelingen van het Planbureau (o.a.):
# 5. Rekening houden met de SDG’s in de parlementaire debatten. # 6. De interfederale samenwerking voor duurzame ontwikkeling hervatten.
3) De aanbevelingen van de Rekenkamer (juni 2020) :
“Bij de voorbereiding en uitvoering van hun strategie voor duurzame ontwikkeling moeten de verschillende bestuursniveaus ervoor zorgen dat zij de burgers en de relevante belanghebbenden bij de zaak betrekken, bij voorkeur op een planmatige manier. »[4]
4) Een in juni 2020 gepubliceerde studie van de OESO
waarin de lidstaten worden opgeroepen meer gebruik te maken van de middelen voor burgerparticipatie: “Innovatieve burgerparticipatie en nieuwe democratische instellingen”[5].
5) DE VERBINTENIS VAN 11 POLITIEKE DEELNEMERS tijdens de slotceremonie van de actie “Sign for my future” op 16 mei 2019,
om “in samenwerking met burgers, het maatschappelijk middenveld, bedrijven en universiteiten (…) maatregelen van het klimaatplan te ontwikkelen en uit te voeren volgens een bottom-up benadering“.
6) Het artikel 7bis van de Grondwet:
“Bij de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden streven de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten de doelstellingen na van duurzame ontwikkeling[6] in haar sociale, economische en milieugebonden aspecten, rekening houdend met de solidariteit tussen de generaties. En artikel 23, met betrekking tot “het recht op (…) bescherming van de gezondheid en (…) een gezond leefmilieu.”
7) DE RIO-VERKLARING (1992), met name de volgende twee beginselen:
BEGINSEL 3: “Het recht op ontwikkeling moet worden gerealiseerd om op billijke wijze tegemoet te komen aan de ontwikkelings- en milieubehoeften van de huidige en toekomstige generaties.“
BEGINSEL 10: “Milieuvraagstukken kunnen het best worden aangepakt door de deelname van alle betrokken burgers op het juiste niveau. Op nationaal niveau moet ieder individu (…) de mogelijkheid hebben om deel te nemen aan het besluitvormingsproces. De staten moeten de bewustmaking en de participatie van het publiek vergemakkelijken en aanmoedigen door informatie ter beschikking te stellen van het publiek (…).”
8) THE CLUB OF ROME CLIMATE EMERGENCY PLAN, voorgelegd aan het Europees Parlement op 04/12/2018[7]:
“Het onvermogen van onze bestaande economische en financiële systemen om overal ter wereld een fatsoenlijke levensstandaard te bieden en echte levenskwaliteit te bieden, heeft (…) sociale breuklijnen gecreëerd. Het huidige neoklassieke economische model is ontworpen voor een “lege” wereld met een wereldbevolking van ongeveer 2 miljard mensen, waar de overvloed aan natuurlijke hulpbronnen eindeloos leek (…). De conventionele economische groei is niet langer houdbaar in een “volle” wereld (7,6 miljard mensen), ondanks wanhopige inspanningen om deze met massale financiële interventies in stand te houden (…).
Er is dringend behoefte aan nieuw economisch denken en nieuwe indicatoren die zowel de kwaliteit als de kwantiteit in ons economisch systeem meten. (…) Een volledige herinrichting van de sociale en economische systemen om een duurzame toekomst te creëren, in de geest van “The Limits to Growth” [is een must]. (…)
De protesten van de burgers en hun juridische stappen tegen bedrijven, regeringen en individuen zullen ongetwijfeld in toenemende mate hefbomen worden om deze noodaanpak te ondersteunen. Ze zijn reeds begonnen.”
9) De enquête “Noir, jaune, blues 2017”, uitgevoerd voor de Stichting “Ceci n’est pas une crise”:
- Op de stelling “Ik denk dat we echt aan het einde van een maatschappelijk systeem staan” antwoordde 60% van de ondervraagden “Akkoord” (en hoe lager hun opleidingsniveau, hoe sterker hun akkoord klinkt).
- Een meerderheid (60%) vindt dat het maatschappelijk middenveld en de burgers zich sneller bewegen dan de politieke partijen/leiders (en hoe ouder ze zijn, hoe meer ze dit denken).
- Op de stelling “Ik heb vertrouwen in [deze of gene instelling] omdat zij optreedt om de grote problemen van deze tijd te beheren, met name om het samenleven te verbeteren“, antwoordde 51% positief voor verenigingen van het maatschappelijk middenveld, 45% voor scholen/universiteiten en 45% voor de wetenschap/onderzoekers, tegenover +/- 12% voor “de overheid, parlementsleden en politici in het algemeen” en 9% voor de politieke partijen. => Sterk wantrouwen tegenover “verticale” instellingen, meer vertrouwen in “horizontale” organisaties.
- Op de vraag “Ik denk dat de geleverde inspanningen voldoende zijn om het milieu te redden” antwoordde 70% van de ondervraagden “niet akkoord”.
Uit een recente enquête[8] blijkt ook dat de meerderheid van de Franstalige Belgische parlementsleden voorstander is van het raadplegen van een minipubliek (CdH, MR, PS, DEFI: tussen 74 en 89% – Ecolo: 100%) en meer vrouwen (93%) dan mannen (75%) zijn het daarmee eens.
[1] Bron: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=uriserv:OJ.L_.2018.328.01.0001.01.FRAoc=OJ:L:2018:328:TOC
[2] https://www.plan.be/uploaded/documents/201906250922400.CP_R19_NL.pdf (Federaal Planbureau)
[3] Dit zijn de negen adviesraden die zijn samengesteld uit belanghebbenden (vakbonden, bedrijven, ngo’s …):
– de FRDO op federaal niveau,
– de Conseil wallon de l’environnement pour le développement durable (CWEDD) en de Conseil Economique Social et Environnemental de Wallonie (CESEW) in Wallonië,
– de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (ESRBHG) en de Raad voor het Leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (RLBHG) in Brussel,
– de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (MiNa-Raad) in Vlaanderen,
– de Wirtschafts- und Sozialrat (WSR) en de Verbraucherschutzzentrale VOG voor de Duitstalige Gemeenschap.
[4] Bron: “Duurzame ontwikkelingsdoelstellingen – VN-programma 2030: uitvoering, monitoring en rapportering door de overheden in België”, verslag aangenomen op de Algemene Vergadering van het Rekenhof van 24 juni 2020.
[5] https://www.oecd.org/gov/open-government/innovative-citizen-participation-new-democratic-institutions-catching-the-deliberative-wave-highlights.pdf
[6] Het concept van duurzame ontwikkeling (dat dateert van 1997) is gebaseerd op 10 grondbeginselen van het Verdrag van Rio (1992), dat er 27 telt (zie aanvullende documentatie). In 2015 hebben de Verenigde Naties vervolgens in een resolutie van de Algemene Vergadering 17 doelstellingen voor duurzame ontwikkeling vastgesteld, waarvan de achtste, zoals die is opgesteld, ons niet meer helemaal relevant lijkt voor ontwikkelde landen (zie aanvullende documentatie).
[7] https://www.clubofrome.org/wp-content/uploads/2018/12/COR_Climate_Emergency_Plan.pdf
[8] “How MPs perceive participatory democracy: an inquiry into French-speaking Belgium”, Sacha Rangoni, ULB / Studiecentrum voor Politiek (CEVIPOL). De enquête had betrekking op 77 parlementsleden (Brussels Hoofdstedelijk Gewest: 39, Waals Gewest: 18, Federaal: 20).